Het bombardement van 17-09-1944

 

parkweg 52 gevel bew"

Deze woningen aan de Parkweg, oorspronkelijk van defensie, zijn in 1927 verbouwd tot winkel-woonhuis. De rechter winkel was van van Hunnik

Mevrouw Righolt-van Hunnik is een dochter van de kleermaker van Hunnik, die op de Parkweg, tegenover de Willem Witsenlaan, zijn winkel annex kleermakerij had. Toen Ede-Zuid op 17 september 1944 werd gebombardeerd was zij een jaar of tien, maar de gebeurtenissen hebbn een diepe indruk op haar gemaakt, en zij kon (en kan) ze zich nog goed voor de geest halen.

Uit haar autobiografische jeugherinneringen staat hieronder het deel dat over het bombardement van 17-09-1944 gaat. Zij verhaalt vooral van de gevolgen van het bombardement in haar directe omgeving, verder weg gelegeen gevolgen ontrokken zich aan haar blikveld.

Engel was haar jongere broertje. Het "snoepwinkeltje" van van Snippenberg was de kruidenierswinkel van van Snippenberg, op de hoek van de Parkweg en de Blokkenweg.

17 september 1944 – het bombardement.

Op een mooie zondagmorgen gebeurde het, een zwaar geronk van vliegtuigen zwol aan. De hele buurt ging naar buiten en keek omhoog, wij viertjes ook. Tot we allemaal langwerpige dingen uit de vliegtuigen zagen vallen en vader zei: “Dat zijn bommen, vlug naar binnen”.

Onder de trap stond Engel, met de armen van mijn moeder om hem heen, en ik met de armen van mijn vader om me heen. Nu ik dit schrijf ben ik weer ontroerd, zo één als we toen waren en je voelde dat je dood kon gaan, en dat vader en moeder baden om uitkomst. Je kon verder alleen afwachten.

Een gierend geluid van de bommen voordat ze met donderend geraas neerstortten. Hoe lang dat duurde weet ik niet meer, maar ik weet nog wel dat het daarna heel erg stil werd. We hebben nog een poos onder de trap gestaan, in afwachting van nog meer vliegtuigen en nog meer bommen. Die bleven op dat moment uit.

Daarna kwam er rumoer. Praten, huilen, schreeuwen, lopen, van alles door elkaar. “Jullie gaan naar de schuilkelder”, zei mijn vader, “en ik ga kijken of ik helpen kan”. Hij nam de kar van Engel, zo’n kar met een boom, die je kon trekken, om gewonde mensen te vervoeren. Na heel lange tijd kwam hij terug en vertelde dat er zestig doden waren, en vele gewonden. Hele gezinnen waren omgekomen, soms op één kind na dat elders verbleef op dat moment.

In de Eerste- en Tweede Parkdwarsweg was zó veel vernield, en waren zó veel gewonden en doden! Sommigen waren gewoon op straat blijven kijken toto de bommen zo dicht bij waren dat ze door de luchtdruk over hun huizen heen geslingerd werden. De moeder van Petertje, Daatje en Zieltje was vloekend van de pijn gestorven. Dat vond ik nog het ergste, want nu zou ze zeker niet bij de Heer komen, in de hemel. Want je mag nooit vloeken, had ik geleerd. Het was een heel arm gezin, en nu moesten ze ook hun Moeder nog missen.

Van Snippenberg van het snoepwinkeltje had zijn vrouw met reuma voor laten gaan, de trap af naar de schuilkelder. Toen hij er achteraan ging was het te laat. Een scherf trof hem, en hij was dood.

kruidenierswinkel

De kruidenierswinkel van Van Snippenberg

Willie Dieteker, pal tegenover ons, verloor haar broertje en Oma, haar Vader en Moeder waren gewond en moesten naar het ziekenhuis. Zelf was ze licht gewond en werd bij familie gebracht.

Popje Minnen verloor haar moeder en haar kleine broertje broertje dat moeder op de arm had, ze bleef alleen met vader over.

De familie Alberti kregen een voltreffer, ze waren op één zoon na allemaal dood, het was een vreselijke toestand.

Mijn vader was altijd erg voorzichtig en ging dan ook niet de kelder in toen de bommen kwamen, want met een voltreffer stort het hele huis op je. Onder de trap was het veiligste, volgens de voorlichting.

‘s Middags kwam er weer een bombardement, nu bij de Katholieke Kerk en omgeving, daar kwamen weer mensen bij om, en de Kerk was een ruïne geworden.

Van dit vreselijke gebeuren was ik zo overstuur, dat ik geen woord meer uit kon brengen. Het bleef natuurlijk gevaarlijk wonen, net naast het spoor en dicht bij de kazernes en de ENKA. Volgens de bewoners van de Parkweg hadden ze onze straat aangezien voor de kazernes, bij het bombarderen.

Wij hebben een nacht met veel gezinnen doorgebracht in de zeer grote kelder van Hendriks, tegenover ons. Daar werd de hele nacht gebeden, hardop “Ave Maria, help ons”. Wij hadden veel Roomse mensen in de omgeving. En dat “Ave Maria”, en de wetenschap dat je met een voltreffer als ratten in een val zit, deed mijn vader besluiten om zijn toevlucht hier niet meer te zoeken.

Vader had nogal wat boeren als klant, en een familie Steenbergen, halfweg Veenendaal, was bereid ons onderdak te verschaffen. Ze hadden een zoon Aart en een dochter Jannie. We sliepen met ons vieren in een klein kamertje. Mijn ouders deden dat om mij, vertelden ze later, want ik dorst niet meer in ons eigen huis te blijven, en kon niet meer spreken van de zenuwen.