De geschiedenis van het buurschap Manen

           
           

Veel belangstelling voor de Maanderbuurt

Dr. Van Oosten Sliingeland sprak voor Oud-Ede

Het was vol in "Ons Huis" op 19 januari jl., waar dr. J. F. van Oosten Slingeland de leden van Öud-Ede en andere belangstellenden een overzicht gaf van de geschiedenis van een van de oudste nederzettingen van onze streek, de buurtschap Manen.

De heer Van Oosten Slingeland, eertijds rentmeester van Kernhem, promoveerde op een proefschrift "De Sysselt". Dat hij zich minstens net zoveel interesseert voor en afweet van de van Maanderbuurt, komt omdat de geschiedenissen van beide ook thans nog overbekende Edese gebiedsdelen ten nauwste met elkaar verweven zijn.

Immers dè weideplaats voor de schapen van de Maander boeren was de Sysselt. Dagelijks trokken zij met hun kudden heen en terug langs de wegen en paden, waar wij nu o .a . de Parkweg, de spoorlijn naar Utrecht, het Beatrixpark en de kazernes weten, over de wildwal naar de heide.

Door de uitbreidingen en veranderingen van wegen en bebouwing die Ede in de laatste decennia heeft, is er welhaast niets meer terug te vinden van de vroegere grenzen van de buurtschap Manen, zoals wij ze op een "Fiets- en wandelkaart van Ede en Omstreken" uit de veertiger jaren van onze eeuw nog duidelijk konden bepalen.

Het vroegere Manen besloeg een langgerekt gebied van zo'n vijf kilometer lengte en een breedte van twee kilometer dat in het westen begon bij de bekende boerderij Het Pakhuis, tussen de bij velen nog bekende Schuttersteeg (Spennesteeg of Spindersteeg in het noorden en de Maanderdijk in het zuiden,
resp. de grenzen met de buurt Veldhuizen en Bennekom.

Wat we daar nu nog van terugvinden zijn slechts enkele flarden. De naam van de buurt zelf wordt intussen bewaard door de naar haar genoemde wegen, al of niet verlengd.

Nu was de Sysselt niet bepaald rijk aan heidevelden en hoe meer hei men ter beschikking had voor zijn schapen, hoe beter, dus is het niet te verwonderen dat er nogal gekift werd over de oost- en noordgrenzen van de Maanderbuurt/Sysselt. Zo is er een slepend (van 1641 tot 1645) proces bekend dat voortkwam uit een al veertig jaar lang gekrakeel tussen de Maanders en de Veldhuizenaren, waarbij de eersten de heer van Kernhem op hun hand hadden.

Veel hielp het niet, er werd tenslotte een rechte lijn getrokken via de Spennesteeg en de Twaalfapostelenheuvel tot aan de weg naar Renkum en daar hadden die van Manen zich maar aan te houden. Aldus het handgericht van 22 april 1645.

De ontginning van de Maanderbuurt is een proces van eeuwen geweest. Er zijn in de loop van de tijd heel wat "ponden" (in de veertiende eeuw tot de zestiende eeuw ongeveer 1 gulden) door de boeren betaald voor het centraal ontginnen van hun woeste of natte gronden voor het in de achttiende, begin negentiende eeuw tot enig resultaat leidde.

Daarvoor was er op de graslanden ten noorden en zuiden van de Maanderbuurtweg, die zelf op een zandrug lag en op de woeste gronden in het westen daarvan, maar een slechte afwatering.
Namen die aan al dat water herinneren: Floddergat, Maanderbroek, Rietkampen.

Reeds in de Karolingische tijd (+/- 1000 na Chr.) stonden er boerderijen langs de Bovenbuurtweg, maar dicht bevolkt is de Maanderbuurt niet geweest. Zo woonden bijv. in 1647 op een gebied van ca. 1100 ha slechts 27 gezinnen.

Machtig man in de Maanderbuurt was de graaf van Kuilenburg, die rond het midden van de zestiende eeuw de meeste boerderijen, veel woeste- en veengrond bezat. En ... hij die venen bezat was machtig want gefortuneerd.

Veen betekende turf, een gewild artikel, dat via de zijkanalen van en de Veenendaalse Grift zelf naar het westen werd verscheept en verkocht.

Van die tijd af is er betrekkelijk veel bekend over de buurt. Zo zijn de kaarten van de rentmeester van de graaf nog aanwezig. Uit de registers van oprukking (betalingen om niet horig te worden), die dateren uit 1620 is veel te leren. En tenslotte bewaart het gemeentearchief het buurtarchief van na de brand in 1685.

Herhaaldelijk komen wij daarin nu nog bekende namen tegen als Groot- en Kleinheest, Groot Herman Derkszgoed, Johan Frankengoed en Haverkamp en het al genoemde Pakhuis, destijds opslagplaats voor de wol, die per schip van daar naar het westen ging.

Andere eigenaren van delen van de Maanderbuurt waren burgemeester Van Eck van Arnhem en de familie Van Dedem. In tegenstelling tot Kernhem dat door de eeuwen heen in één hand bleef werd Manen vooral na de graaf van Kuilenburg een versnipperde buurt. Verdeling en vererving waren daar de oorzaak van. Hoogtepunt in dit proces was de verkoop van zijn bezittingen aan de pachters door Coenraad van Dedem in 1820.

Rond de laatste eeuwwisseling ging de buurt in omvang sterk achteruit. De eigenaars zagen meer in geld dan in hun grond die agrarisch weinig voorstelde.

Werd in de laatste twintig jaar van de negentiende eeuw voor
f 6.000,- grond verkocht, de volgen de tien jaar ging de rest voor f 92.000,- van de hand. In 1911 werd ten slotte voor
f 8.000, - het onderhoud van de wegen aan de gemeente overgedragen en was de buurt als gemeenschap ter ziele.

Het tweede deel van de avond werd gevuld met een aantal dia's van kaarten en door velen nog goed gekende en nog bestaande situaties. Meer nog dan tekst geven deze een beeld van de ontwikkeling van de buurt in de loop der jaren.

Van veel gemeenten in Gelderland zijn goede kaarten en plattegronden aanwezig. Samen met de kohieren geven zij veel informatie over eigenaren, grootte en kwaliteit van percelen. Zo ook met die van de Maanderbuurt, voor een groot deel door de heer Van Oosten SI ingeland zelf vervaardigd en na afloop van zijn studie bestemd voor Oud-Ede. Verrassend was het o.m. om te zien hoe de kaarten van 1832, toen de kadastrale vastlegging een feit werd, zo op die van de graaf van Kuilenburg gelegd konden worden. De 'Kuilenburgse' bezittingen zijn daardoor precies terug te vinden.

Hopelijk duurt het niet te lang vóór de studie van de heer Van Oosten Slingeland in boekvorm verschijnt. Aan de toehoorders te merken zal er belangstelling genoeg voor zijn.

Vereniging Oud-Ede: De Zandloper, 1976, nr. 12